Nota Kostenverhaal
Voorzitter,
Inhoudelijk kan onze fractie instemmen de voorgestelde beslispunten.
Het is een goede zaak dat de Nota er nu ligt en er duidelijkheid gegeven wordt aan private grondeigenaren c.q. initiatiefnemers welke stappen er gezet moeten worden om zo mogelijk toestemming te krijgen voor initiatieven die niet passen binnen een vigerend bestemmingsplan. En niet minder belangrijk, welke kosten de gemeente daarvoor in rekening brengt. En dat kan al met al oplopen tot een fors bedrag, met name door de bijdragen aan het Fonds Bovenwijks en het Fonds Sociaal Bouwen.
En dat bedrag kan nog verder oplopen als gebouwd gaat worden in de Zuidplaspolder én als de beleidskaders voor een Fonds Duurzaam Bouwen zijn uitgewerkt.
Dat roept bij onze fractie allereerst de vraag op of Zuidplas nog wel een aantrekkelijke gemeente blijft om woningbouwplannen te realiseren. Prijst Zuidplas zich niet ‘uit de markt’ of is het in rekening brengen van al dit soort kosten bij ons omringende gemeenten ook gebruikelijk?
Voorzitter, naar aanleiding van de beantwoording van de door ons gestelde vragen verzoeken wij het college om de omschrijving van ‘sociale woningbouw’ zoals die in het kader van het Fonds Sociaal Bouwen wordt gehanteerd, in de nota zelf op te nemen. Daaronder verstaan we dus: ‘zelfstandige sociale huurwoningen onder de liberalisatiegrens’. Het kan maar duidelijk zijn!
Onze fractie hecht ook aan het opnemen in de nota van een eenduidige, voor iedereen controleerbare indexatiemethode wat betreft de vaste bijdrage voor kleine projecten en daar niet mee te wachten tot een bijstelling van de nota op basis van de invoering van de Omgevingswet. Wil de wethouder dit toezeggen?
In onze technische vragen was een vraag opgenomen om het rekenvoorbeeld op pagina 8 van de Nota nog eens kritisch onder de loep te nemen.
Wat ons in het ontvangen antwoord verbaast voorzitter, is dat er wordt opgemerkt dat er bij een concreet initiatief, naast de grondquotebenadering, via een residuele berekening vastgesteld zal worden wat de actuele grondwaarde per vierkante meter is.
Dit antwoord maakt het niet duidelijker. Biedt de nota ruimte om twee verschillende methoden te hanteren voor de bepaling van de actuele grondwaarde en zo ja, hoe handel je dan als gemeente indien die twee methoden tot twee verschillende uitkomsten leiden? Wat onze fractie betreft mag hier geen misverstand over bestaan. Dat komt de gewenste duidelijkheid immers niet ten goede. Ook op dit punt vragen wij de wethouder de nota te verduidelijken.
En tenslotte zijn wij er nog niet uit wat betreft het innen dan wel vergoeden van een exploitatiebijdrage als er minder dan wel meer dan 28% sociale huurwoningen gebouwd worden. Volgens pagina 4 van de Nota stimuleert de gemeente alle initiatiefnemers om gemiddeld 28% sociaal te bouwen. Het gaat ons om ‘gemiddeld’. In de beantwoording van onze vragen geeft het college aan dat er sprake kan zijn van deelplannen waarbij in één deelplan minder dan 28% sociale huur zit en in een andere meer dan 28%.
De nota koppelt de 28% echter niet aan een deelplan, maar aan een initiatiefnemer. Gesteld dat initiatiefnemer A 200 woningen wil bouwen die in de tijd gespreid, in verschillende deelplannen liggen. De 80 sociale huurwoningen (40%) zullen over 5 jaar gebouwd worden in deelplan 4. Maar eerst 120 dure vrije sector woningen.
Waarom niet bij de uitvoering van de deelplannen 1 t/m 3 de exploitatiebijdrage geïnd en bij de uitvoering van deelplan 4 een bijdrage verstrekt?
Kortom, boter bij de vis en niet pas een afrekening na een reeks van jaren? Want het zou niet de eerste keer zijn dat gewijzigde economische omstandigheden leiden tot aanpassing van bouwplannen en zie dan de exploitatiebijdrage nog maar eens te incasseren.
Onze fractie bepleit op dit punt dus ook een andere benadering en horen graag van de andere fracties of zij hier anders in staan dan wij.